Amerika 1973: Het land van Big en Bill
Eigenlijk begint mijn reis naar Amerika half Juli 1972. Het Noorse hooggebergte ligt reeds ver achter mij en ooit… ooit breng ik je nog naar de vallei, die nimmer uit mijn geheugen zal worden uitgewist. Het begint avond te worden en in mijn omgeving wordt het voor de eerste keer sinds drie weken terug nacht. Via boot en autostop heb ik Duitsland bereikt en ben met geluk in één keer doorgelift tot Keulen. Ik begin rond te dwarrelen in deze stad waar ik –kort bij – en vijftien jaar vroeger mijn legerdienst heb vervuld. De winkelstraat is amper zichtbaar veranderd, de neonlampen branden nog steeds fel. Een leuk cafeetje met muziek die me binnen roept en me doet afdalen naar en gezellige bar. Er is niet veel volk maar genoeg feestelijkheid. Ik zet me neer aan een tweepersoonstafeltje, vierkant en sierlijk. Op de stoel vlak over mij zet ik mijn grijnslachende rugzak, slaapzak op top. Mogelijk is die ook tevreden eens van mijn rug verlost te zijn. Enkele tafeltjes verder zitten twee knappe blonde vrouwen gecharmeerd door een deftig uitziende heer en ze praten Engels. Ik heb het spontaan gevoel me bij hen te voegen met de vraag: ook toerist in Duitsland? Ik stel me voor met een lichte omschrijving van ‘waar kom ik eigenlijk vandaan’. De twee meisjes zijn Australisch en de man een Amerikaan. Degenen die me kennen zullen me haast niet geloven. De muziek begint te walsen en mijn gebottinneerde voeten draaien op maat langs de mooie tegenpoolse schoenen. Mijn rechterarm krolt zich rond het middel van Betty. Bill, de Amerikaan schuift voorbij met Theresa. Wie mijn dansstijl kent weet, dat met bottinnen de wals meer aan honkebonke doet denken.
Het is een heerlijke laatste vakantieavond. We hebben ons met zijn vieren tof geamuseerd. Diep in de nacht brengen we ons vrouwelijk gezelschap naar hun gastverblijf. Bill en ik, dwalen nog lang de Rijnoever wanneer het licht begint te dagen. Dieper worden de gesprekken terwijl we op de afsluitmuur zitten en de Rijn in voortdurende beweging onder onze voeten de berm streelt. ‘Kom je volgende jaar naar Amerika’, vraagt Bill. Het laatste uur is hij voortdurend aan het woord geweest en mijn oren hebben zijn verhaal als een bandopnemer in mijn geheugen vertaalt. Bill is professor in Connecticut, maar woont eigenlijk in een dorpje vlakbij Rutland in de staat Vermont. Ik ben homo, vertelt hij en ik maak hem duidelijk dat ik hetero ben maar toch vriend kan zijn en aanvaard dat ik naar Amerika kom om samen een stukje van zijn wereld te zien.
In september speelt een toeval me een promotie reis naar Amerika in handen. Gewoon de reis over en weer, drie weken in Amerika voor de toenmalige prijs van BEF 7500. Een ander toeval is dat er ook een bekende op hetzelfde toestel zou zitten. Ik krijg zijn telefoonnummer in Atlanta voor noodgevallen. Het is veeleer een geruststelling voor mijn familie. Een jaartje werken en sparen. Intussen blijft Bill schrijven, eerst zakelijk stilaan meer emotioneel. Hij stuurt me een vergulde copie van zijn huissleutel en die lijkt achteraf nog te passen ook. De vertrekdatum nadert: juli 1973. JFK airport, Here I am.
JFK airport is groot, heel groot. Elke grote vliegtuigmaatschappij heeft een eigen building te bereiken met een bus. Ik weet echt niet meer hoelang de bus erover deed om naar de aankomsthall te rijden, maar echt: daar stond Bill terug in levende lijve. Een prima ontvangst zonder al te veel poeha en we razen weg met zijn pontiac naar Connecticut. Van de eerste dag herinner ik me totaal niets, waarschijnlijk jetlag en goed geslapen.
De dag nadien vertrekken we naar Rutland. Intussen vertelt hij, dat hij niet kan blijven op de universiteit en dat hij niet samen met mij kan rondtrekken. Hij heeft een jobke aangenomen in de zondagsschool in Rutland. De zondagschool is uitgebreid naar een volledige week. Is hij wel een professor? Okee, geen probleem, ik trek mijn plan. Bill woont in een vrij groot huis, voor zichzelf alleen. Drie slaapkamers (vrij groot) en de grootste met dubbelbed mag ik gebruiken; drie weken lang. Het huis ziet er uit als een kleine villa, ruim en alleenstaand, maar toch langs de baan. Een rijhuis maar telkens met een lapje grond ertussen, echt niet overdreven.
Op ongeveer 50m van het huis stroomt een riviertje vanuit de bergen die opdoemen op ongeveer een kilometer achter het huis. Het riviertje is smal, duikelt onder de macadam naar beneden, langs de grote rotsen met een vrij grote versnelling. De eerste dagen is Bill nooit thuis geweest, naar de school dus en ik trek de deur achter me dicht, draai ze met mijn vergulde sleutel op slot en vertrek bergwaarts het riviertje volgend. Het is een eindje lopen naar de bergen en ik kijk uit naar de vergezichten om me te oriënteren. Ik zou hier meer komen en telkens een andere weg kiezen. Mooie streek., landelijk bakkend in de zon, verschroeiend warm.
De volgende dagen verdeel ik steeds in wandelen, uiteraard de bergen in na de middag totdat de avondzon de koelte van de nacht opzoekt. Bill heeft me ook de sleutels van zijn Pontiac gegeven, zodat ik eens naar Rutland kan gaan of even verder naar de supermarkt.
Ook de supermarkt is minstens 2 maal zo groot als bij ons een grote GB. Onderweg stop ik even bij een fabriekje waar sneeuwschoenen worden gemaakt. Ik heb er zin in en laat me even rondleiden. De volgende dag wandel ik te voet naar een bar, die ik gisteren reeds heb gezien.
Ik zet me aan de toog en vraag iets te drinken, iets lokaal en het mag straffe toebak zijn.
Onmiddellijk raak ik in gesprek met andere tooghangers en ze waarschuwen mij dat ik het niet ga overleven. Het is dan ook een sterk spul met een kriekje erin. Mijn gesprekspartners blijven niet achter en bestellen hetzelfde. Na een uurtje heb ik er drie achterover en een ‘stukje’ in mijn kraag. Maar ik blijf wel alleen, de anderen stopten na de tweede, ik heb ze niet meer terug gezien. De barman vraagt me nog :’Where you come from’? Antwerp, I said
De tweede avond komt Bill mijn kamer binnen en begint wat te vertellen. Er zouden de volgende avond enkele bezoekers komen en ook; of ik vrijdag wilde meegaan naar een feestje dat zou georganiseerd worden in het schoolgebouw. Natuurlijk wilde ik wel. Hij blijft hangen in de kamer en ik voel (en weet) dat er nog iets op zijn lever ligt, ook al denk ik dat de pijn wat verder onder de gordel te vinden is. Uiteindelijk durft hij niets vragen en ik doe of ik niets vermoed. De volgende dag ben ik na mijn wandeling wat vroeger thuis om me nog even op te frissen vooraleer de bezoekers komen. Een vrouw komt binnen met enkele jongere gasten, die zich onmiddellijk beginnen amuseren met een gezelschapsspel. Ik denk dat Bill zich wat alleen moet gevoeld hebben. De slavische dansen van Dvorak spelen als achtergrond op de pick-up. De vrouw is een uitgetreden non, uit het klooster van Maria Laach in Duitsland. Nadien is ze ook nog in Spanje geweest, is gehuwd met een Amerikaan (intussen overleden). Ze heeft vier kinderen, waarvan één meisje dat aanwezig is. Knappe meid trouwens van een jaar of 18. We hebben samen heel de avond zitten kletsen en gegevens uitwisselen over onze ervaringen Het is een prachtige avond, die ik nooit zal vergeten. Bill is steeds in de weer geweest om me steeds maar te laten drinken. Ik ken mijn grenzen en word niet dronken. De avond is reeds vergevorderd en we wensen elkaar tot weerziens; vrijdag op het feestje. Bill stapt die nacht terug mijn kamer binnen; Hij is wat ‘lichter’ gekleed of moet ik zeggen wat meer ‘ontkleed’. Hij kan niet slapen en vroeg of hij in bed mag liggen. Natuurlijk mag dat! Ik zal in de andere kamer slapen; een minder goede matras deert me niet. Dat vindt hij natuurlijk wel erg. Ik zit er niet mee om in hetzelfde bed te slapen, als hij de regels respecteert. En dat doet hij ook - die nacht. Die nacht raast ook een storm over het stadje gepaard gaande met hevige wind en regenvlagen. Ik word wakker, van de donder denk ik. Maar die donder bleef maar aanhouden, er is iets mis mee, dat is ongewoon. Ik sta dus heel vroeg op, ik ben toch wakker, schiet mijn kleren en schoenen aan en ga nieuwsgierig aan de deur kijken. En daar zie ik met zekerheid het ongewone, het onverwachte. Door de zware regenval is de bergrivier zeer wild. Het wilde water voert niet alleen het donderend geraas met zich mee maar ook een vloed aan kleine en middelgrote keien, zowaar: de rolling stones. Vrijdag: in de loop van de ochtend heb ik besloten om sneeuwschoenen te kopen in het fabriek alhoewel ik me bewust ben van de onhandigheid bij het reizen. Ik heb immers al besloten om niet langer dan tot zondag bij Bill te blijven. Ik heb nog tien dagen verlof en die wil ik op mijn manier verder invullen. Het feestje zou nochtans veel goedmaken. Er wordt gezongen en gedanst. Bernadette (de ex-non) is er ook, en we kunnen elkaar best gezellig onderhouden. Dansen mag natuurlijk ook en de avond verloopt verder vlot. Die nacht komt Bill terug in mijn kamer; ik sta gepakt en gezakt klaar om die zaterdag te vertrekken met de Greyhound bus.(een dagje vroeger dan voorzien). Bill vraagt: ‘waarheen ga je dan?’ ‘Rondtrekken, zeg ik. Bill doet geen poging meer en ik heb verder niets meer van hem gehoord. Hij vertrekt in de morgen naar school, zonder afscheid, wat ik hem niet kwalijk neem. Ik bel nog naar de bekende in Atlanta, informeer hem over de stand van zaken en stap het grote onbekende in. Eerste stop: Bennington Ik heb de bedoeling om hier over te stappen op een Greyhound die me naar de Niagara Falls zal brengen. Het duurt een tijdje en ik, maak van die gelegenheid gebruik om mijn bagage in een koffer te plaatsen en even de stad in te wandelen. Ik heb niet verwacht dit in het noorden te zien, maar ik stapt een cafe binnen en aan mijn linkerzijde zitten eigenlijk alleen maar blanken, aan mijn rechterzijde zitten zwarten. Misschien is het toeval, maar ik ga gewoon aan de zwarte kant zitten, waar ik haast onmiddellijk kontakt heb met een oudere man. Na de gewone vragen: van waar kom je? leidt het gesprek naar rassengelijkheid. Na een kwartiertje komt een andere blanke van de overkant er bij zitten.Ja, in het noorden kent men ogenschijnlijk geen apartheid, juridisch niet, maar verdoken is het er toch wel. Het is een lange weg door de oneindige vlakten van de Staat New York, maar de bekende waterval maakt veel goed. Ingewonnen informatie adviseert mij om via de Canadese kant van de Niagara Falls te gaan kijken. Het is iets spectaculairder. Een lift brengt me naar beneden tussen de rotsen. Er is een hele gang gehouwen achter het neerstortende water.Een geweldige kick om zoiets langs de achterkant te aanschouwen. Terug aan de zijde van de US, laat ik mijn ‘visa voor één dag’ annuleren en heb nog tijd om langs deze zijde in de diepte te kijken naar de toeristenbootjes die via het water zo dichtmogelijk de waterval proberen te bereiken: machtig! Slapen doe ik die nacht in de stad Erie, vlak bij de haven; De YMCA is zo’n 24 verdiepingen hoog en ik word gehuisvest op de 19de verdieping. Immens hoog, maar een ongelooflijk overzicht over het Eriemeer en de mastodonten van vrachtschepen. De toiletten, die zijn pas enig in hun soort en zij zijn geconcentreerd per verdiep in een apart lokaal. Er is een muur waar een rij wachtende staat aan te schuiven. Er zijn nog vijf wachtende voor mij. Geduld is dus een harde deugd als je al te laat op pad bent vertrokken om het ‘kleinste kamertje in een grote zaal te zoeken. De behoeftigen kreunden en geurden. Eindelijk, de WC’s hebben geen deuren. Ik moet dus wel langs de andere kant van de muur passeren tot ik aan een open en niet bezet kamertje kom. Ik denk dat ik nummer zeven heb. De prijs van mijn slaapkamer is veel te hoog voor mijn normaal budget. Ik zal toch wat moeten opletten, want ook het transport is vrij duur. De volgende busstop is Pittsburgh in de staat Pennsilvania; een donkere stad waarin de industrie in en rond de stad duidelijk zichtbaar is. Vuil en hardleers zijn de enige vage herinneringen die ik van deze stad heb onthouden. De volgende dag besluit ik om met autostop te proberen Lancaster te bereiken. De sneeuw-schoenen maken het me een beetje moeilijk, maar toch geraak ik er en besluit om een kleine kamer te huren voor 3 dagen. Er staat een gasvuurtje en een bed en een toilet. Meer heb ik niet nodig. Lancaster is een grote stad en de belangrijkste straat is kilometers lang rechtdoor, enkel richting voor de auto’s en met zomaar eventjes 17 kerken die de kathedraal van Antwerpen kunnen evenaren, alleen zijn ze gewoon robust en niet mooi. Ze zitten wel bijna allemaal vrij goed gevuld met kerkgangers. Tussen de auto’s door rijden koetsen met paarden. De mensen die met de koetsen rijden zijn ook anders gekleed dan de gewone mens in de straat. Ik wil ze leren kennen: de Amish people. Documentatie is snel genoeg gevonden; Even buiten de stad is er een museum. Mijn voeten brengen me er naartoe. Ik ben voorzien op een volledige dag wandelen, met alleen de hoogstnodige bagage. Ik bekijk even het museum langs de buitenkant terwijl ik wacht tot het opengaat. Het is een grote langgerekte hoeve en wat stallen en schuren aan de achterzijde. Een grote parking waar voortduren grote amerikaanse wagens aanrijden en de parking vullen als een leger mieren. Het museum opent de deuren en we worden met zijn allen begeleid naar een auditorium. Hier krijgen we een interessante uitleg krijgen over de Amish people: hun manier van leven en hun isolement; hun oude wereld van solidariteit voor de groep. hun gezinsleven. Na de uitleg mogen we een kort kijkje nemen in de schuren, waar het materieel staat waarmee ze nog steeds werken. Dan worden we buiten gewalst. Iedereen stapt in zijn wagen op weg naar een volgend museum, veronderstel ik. Op een minimum van tijd staat de parking terug vol voor een volgende sessie. Ik kijk geamuseerd toe en eet mijn boterhammetje met choco op en ik besluit om de praktijk te testen aan de net gehoorde theorie.
Op zoek naar de Amish people, het echte leven dat is de opdracht. Uiteraard staan de boerderijen niet allemaal op een rijtje. Het duurt zelfs een tijdje om telkens van de ene boerderij naar de andere te wandelen. En om iemand te kunnen spreken moet ik steeds dezelfde smoes bedenken: Sorry madam, ik ben verloren gelopen. Ik laat dan mijn kaart zien opdat zij de situatie zouden kunnen uitleggen. Natuurlijk zijn ze wel behulpzaam, maar spreken? Echt niet meer dan hoogst noodzakelijk. Soms kreeg ik al eens een tas verse melk.
Ik heb die namiddag toch een viertal boerderijen afgelopen. Veel verder dan het erf of de schuur kan ik niet komen. Afgeschermd zijn ze voor vreemdelingen. Op de velden zie ik ook af en toe de mannen werken met mastodonten van machines. Allemaal heel vriendelijk maar weinig informatief. Natuurlijk gebeurt alles zoals gezegd in het museum. De kinderen mogen studeren maar niet te ver weg; Zij worden gezamenlijk met een koets gebracht eens ze het middelbaar aanvatten. Sommigen geraken zelfs op de universiteit, dokters, advokaten… In principe moeten ze na hun studies terugkeren naar het oude leven.
De volgende stad waar ik stop is gewoon het tegengestelde van Pittsburgh en het begint al met de naam zelf: Hollydaysburg. De stad is te vergelijken als een gemeente ‘op den buiten’in België maar dan veel groter in oppervlakte. Bomen langs de straten, veel groen. De YMCA is een laaggebouw met één verdiep, en eigenlijk niet echt heel groot. Hier blijf ik ook twee dagen logeren. Het is nog vrij vroeg in de morgen. Ik probeer telkens met nachtbussen te reizen voor de grote afstanden, ook al om een bed uit te sparen. In de Greyhound bussen slapen is confortabel genoeg. Nadat ik mijn bagage in de kamer heb gelegd, verdwijn ik even in de stad op zoek naar voeding. Ik ontdek een cafeetje, trapje af. Ik kan er ook brood kopen en dat laat ik me niet afnemen. Het heeft me goed gedaan in mijn buikje en dat het noodzakelijk was, zal blijken uit het volgende verhaal. Het was rijkelijk vol hierbinnen en een gezellige atmosfeer, ik zat met mijn gezicht naar de deur gekeerd en zie een man binnenstrompelen, bijna vallend van de enkele treden. Met een gelukkige grijns op zijn gezicht komt hij aan mijn tafel zitten.Hij zet zijn kruk, een vervangstuk voor zijn linkerbeen, dat hij is vergeten mee te nemen in Vietnam, tegen de muur. ‘I didn’t fall’ prijst hij zichzelf. Hij is zeker ook niet aan zijn eerste alcohol van de dag begonnen; De drank wordt hem gewoon voorgeschoteld. Hij hoefde niet te bestellen. Het werd hem gewoon voorgeschoteld. Uiteraard ziet hij onmiddellijk dat ik een vreemdeling ben. De pet op mijn hoofd zegt eigenlijk alles. Uit stof gemaakt met carreautjes, een beetje schotse indruk maakt die pet. Ik heb ze van mijn broer Jef gekregen. Ik doe een beetje mijn verhaal, dat in niets belangrijker en rijker is dan zijn verhaal. Hij houdt niet op. Een waterval van verhalen (waar of niet waar, maar waarom zou het niet waar zijn?) en ik ben wel geboeid. Hij nodigt me uit om hem te volgen naar de ‘Veteran club’. Ik kan het niet weigeren; ik reis immers om te leren. We strompelwandelen tot aan de club. Een vrij hoog lokaal met een grote lange toog doemt voor me op als we de losse deuren openduwen. Een man of zeven is er binnen, maar geen enkele is nog ‘compleet’. Mijn maat stelt me voor aan zijn makkers, met één been, met één arm, zonder handen, zonder benen, een half weggeschoten gezicht……. Maar vol leven. Ik ben hier bij hen thuis. Ik ga tussen hen op een kruk zitten en ik word bediend en krijg helemaal geen kans om ook maar iets te betalen. Ik voel dat ik moet oppassen met drinken. Bij die gasten moest dat vooruit gaan en iedereen wil op zijn beurt trakteren blijkbaar. Betalen heb ik nooit zien doen, waarschijnlijk wordt dat opgeschreven of misschien ook niet. Het zijn immers helden van het vaderland. Op een bepaald ogenblik wordt de ‘zonderbenen man’ naar het toilet gebracht door de twee éénbenige aanwezigen. De man zonder handen, die zijn pint tussen twee stompels voorarmen, vasthoudt, roept me: ‘Hey Charly, ik moet ook dringend, kun jij me helpen?’. Tuurlijk, we gaan samen naar het toilet. Het stinkt er verschrikkelijk naar de alcohol. De pisbak is één lange goot tegen de muur. De zonderbenenman, zit eigenlijk op een op maat gemaakt stoeltje zodat hij zonder de hulp van de anderen zijn plasbehoefte kan volbrengen. Ik doe de rits open van de zonderarmen man en vis de penis uit zijn broek en richt de straal in de juiste richting. Iedereen is gelukkig.en leeg, zodat een nieuwe ronde aan de bar kan beginnen. Het is middag geworden. Ik heb al genoeg alcohol in mij en het kost moeite om afscheid te nemen. Als ik buiten kom krijg ik een klop van de warmte. Ik zet me op weg naar YMCA, maar ik geraak niet zover en leg me even op een bank. Ik doe mijn ogen toe en… slaap.
Niet echt lang, denk ik. Ik word wakker gemaakt door de ‘agent van dienst’. Je mag niet in het openbaar slapen, dat geeft aanleiding tot diefstal en zeker omdat ik vreemd ben. Ik voelde me nochtans veilig en ging verder naar YMCA. Ik voelde me toch al wat gerecupeerd en aangepast aan de warmte. In mijn kamer aangekomen, voel ik de dwingende behoefte om te kotsen, wat ik ook perfect deed naast de WC pot. Ik had moeite om op mijn benen te staan. Ondanks de ronddraaiende kamer vind ik toch mijn bed en slaap de slaap der veteranen.
De alcohol of het teveel ervan is uit mijn maag verdwenen en enkele uren slapen hebben me echt goed gedaan. Mijn benen zijn niet meer die heen en weer zwaaiende rubberdingen maar terug stevige poten. Ik maak het toilet schoon, vensters open. Is er iets gebeurd dan is het niet meer zichtbaar of ruikbaar. De frisse wind doet me goed en ik wandel langs de universiteitscampus. De geur van pas gesneden gras komt op me af en ik zie de man op de grasmaaier. Gerecupeerd? roept hij! Ja, zei ik tegen de politieman die nu tuinman speelde.
De volgende morgen ben ik gepakt. Ik laat alles in het YMCA achter en vertrek op ontbijtzoektocht. Ik had me zo een ontbijtrestaurantje gezien. Het is een lange toog waar iedereen naast elkaar zit op een barkrukje. Een breed aanrecht waarop je bord wordt gezet – omelet met spek bestel ik - en brood. Een bekende figuur komt naast me zitten. De politieman - tuinier in burgergedaante begint het gesprek. Wij praten over mijn reis, mijn ervaringen. Hij is wel gefascineerd. Ik vertel hem dat ik nu per autostop wil vertrekken richting Philadelphia. Blijkbaar heeft de man aan de andere kant naast mij het gesprek gevolgd. Hé, daar ga ik ook naartoe, wil je meerijden? Het is een piloot van American Airways. Kon ik dat laten liggen?<Nee toch!
Paul, noemt de man en rijdt met een VW, een kevertje, opvallend is het wel tussen de 90% grote amerikaanse wagens. Hij komt me oppikken aan YMCA en op weg naar Phila. Ergens halverwege brengt hij de auto tot stilstand. Wil je nog iets speciaal bekijken, vraagt hij? Ik ben altijd uit op iets speciaal. Het is tien minuten wandelen. We verlaten de weg, de bossen in en volgen een geitenpad. Ik zie een pracht van een Canyon. De loodrechte wanden hebben even een schrikeffect; de rivier diept de klooft verder uit op eigen tempo, ongenaakbaar. De wegel loopt vlak langs de rand; enkel berkenbomen dienen sporadisch nog als afscheiding.
Ineens duikt Paul weg in een inham. Het rotsmassief heeft plaatsgemaakt voor een groot zwart gat. De ingang van een grot. Paul steekt de zaklamp aan die hij uit de auto heeft meegenomen.Het blijkt een indianengrot te zijn geweest. Duidelijke sporen wijzen erop, dat vroeger hier een kampvuur is geweest. De grot is hoog en ruim en nergens is er een spoor van licht te bevatten. Aan de ingang heeft de grot een grote kronkel gemaakt. Het moet een haast onineembare vesting zijn geweest. Indrukwekkend en ik ben blij dat Paul me dit heeft laten zien.
Paul zet me af in Phila YMCA. Niet ver van ‘the Bell’ en het park. Ik schrijf me in en mijn kamertje is opnieuw torenhoog op de 19de verdieping. Toch heb ik niet echt een mooi uitzicht, ik kijk gewoon op een ander hoog gebouw, waar eerder de armoe woont dan de versierde rijkdom. Op wandel buiten worden me om de haverklap horloges en andere juwelen aangeboden. Die zijn aan mij niet besteed en ik wandel richting ‘Bell’ en park. Mijn verlof zit er eigenlijk op. Vandaag slaap ik hier in Phila en morgenavond neem ik de nachtbus naar New York waar mijn (?) vliegtuig zal klaarstaan om terug te vliegen. Ik vind dit eigenlijk niet zo’n leuke gedachte, daarom wil ik afsluiten met een typisch amerikaanse situatie.
Het park ligt in het centrum, mooi maar absoluut niet rustig. Er loopt heel wat volk rond kriskras door elkaar, velen met een radio in de hand keihard op hun lievelingspost. De milieugroenen zouden hier een dilemma aan hebben. Het groen is er, prachtig. De mensen wandelen in het groen, prachtig. De mensen maken een lawaaivervuiling, ongelooflijk en dan wordt er midden in het park op een kiosk een opera ‘Tosca’ van Puccini opgevoerd. Er staan kijken en luisteren heel wat mensen. De sopraan zingt één van de mooie aria’s, terwijl naast mij de radio heerlijk zingt: If I had a hammer…..Dan had ik die radio wel stukgeslagen.
Einde.